Man en vrouw overlijden kort na elkaar tijdens huwelijksreis. Vermogen gaat naar ouders langstlevende!

Bestuurdersaansprakelijkheid in corona-tijden
mei 6, 2020
Algemene voorwaarden in Nederland
juni 25, 2020
Bekijk alles

Man en vrouw overlijden kort na elkaar tijdens huwelijksreis. Vermogen gaat naar ouders langstlevende!

In een recente zaak die diende voor het gerechtshof in Den Haag speelde de vraag wie het vermogen van een pas getrouwd echtpaar zou erven. De man en vrouw overleden kort na elkaar tijdens hun huwelijksreis. Het gerechtshof bepaalde dat de ouders van de man recht hadden op het vermogen.

Feiten
Man en vrouw zijn getrouwd zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Zij zijn op huwelijksreis naar de Dominicaanse Republiek gegaan en hebben daar op een avond in het restaurant van het hotel gegeten. Rond 23.00 uur 's avonds hebben zij de receptie geïnformeerd dat zij zich onwel voelden. De situatie is verslechterd en beiden zijn in de ochtend vervoerd naar het ziekenhuis, waar zij 23 minuten na elkaar zijn overleden. De vrouw is als eerste gestorven, daarna haar kersverse man. Hun huwelijksgoederengemeenschap is ongeveer € 200.000,- waard.

Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vooraf vast dat het antwoord op de vraag wie erft een grote impact heeft, omdat één familie dan met lege handen achterblijft en geheel afhankelijk zal zijn van de goede wil van de andere familie. Het medeleven van de rechtbank is in de hele uitspraak voelbaar. De rechtbank stelt vast dat de vrouw eerder is overleden dan de man. Vervolgens zoekt de rechtbank toch naar redenen die zouden kunnen rechtvaardigen dat wordt aangesloten bij de regeling die een oplossing biedt als het onmogelijk is om vast te stellen welk van de echtelieden als eerste is komen te overlijden. Door de duidelijke overwegingen van de wetgever, ziet de rechtbank hier echter geen mogelijkheden.

De rechtbank ziet wel mogelijkheden in de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank stelt dat uit de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden afgeleid kan worden dat indien de man en vrouw nagedacht hadden over het opmaken van een testament zij naar alle waarschijnlijk bepaald hadden dat in een dergelijke situatie het vermogen over beide families zou moeten worden verdeeld. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat de man en vrouw het woord "samen" erg belangrijk vonden en dat geen van beide families had bijgedragen aan het vermogen van het stel. De rechtbank concludeert dan ook dat het vasthouden aan de wettelijke regels indruist tegen het rechtsgevoel en dus naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Oordeel hof
Het hof oordeelt een stuk objectiever. Allereerst stelt het Hof dat de rechtbank juist heeft geoordeeld door te stellen dat de redelijkheid en billijkheid ook in het erfrecht een rol spelen. Echter maakt het hof duidelijk dat de redelijkheid en billijkheid slechts aan de orde zijn indien het toepassen van een rechtsregel leidt tot onaanvaardbare gevolgen. Dit wordt niet snel aangenomen en zeker niet in het erfrecht, waar rechtszekerheid over de persoon die erft van groot belang is voor de definitieve afwikkeling van de nalatenschap.

Het hof hecht veel waarde aan het feit dat de wetgever een vergelijkbare situatie als die in deze zaak speelt, uitdrukkelijk onder ogen heeft gezien en de wet bewust niet heeft aangepast. De wetgever heeft gesteld dat de mogelijkheid bestaat om een testament op te stellen indien de wettelijke regeling niet passend wordt geacht in een bepaalde situatie. In een testament kan dan ook een zogenaamde "rampenclausule" worden opgenomen die aangeeft dat, indien een man en vrouw kort na elkaar overlijden, het vermogen terug moet vallen naar beide families. Het hof stelt vast dat de rechtszekerheid ook in deze zaak een grote rol speelt. Het hof brengt in kaart welke concrete gevolgen de toepassing van de wettelijke bepaling in deze zaak wel en niet zou hebben. Het hof concludeert dan dat het vermogen van de man en vrouw niet gevormd is door familievermogen, waardoor het toepassen van de wettelijke regel er niet toe leidt dat het vermogen dat van de ene familie afkomstig is opeens terechtkomt bij de andere familie. Ook hecht het hof veel waarde aan het feit dat het toepassen van de wettelijke regels niet leidt tot het gevolg dat de persoonlijke bezittingen van de vrouw niet aan haar familie zouden toekomen.

Dat de man en vrouw er niet op bedacht zijn geweest dat zij kort na elkaar zouden kunnen overlijden, vindt het hof niet een zodanig uitzonderlijke situatie dat deze rechtvaardigt dat de wettelijke regels aan de kant geschoven kunnen worden. Voor veel erflaters zal immers gelden dat zij hierop niet bedacht zijn. Het hof beoordeelt bovendien de gevolgen van het niet toepassen van de regeling. In deze specifieke casus zou het aan de kant schuiven van de wettelijke regels ertoe leiden dat een deel van het vermogen van de vrouw toekomt aan haar halfbroers en halfzuster, waarmee zij nauwelijks contact had. Bovendien zou het vermogen voor een groot deel toekomen aan de schuldeisers van de vader. Het hof concludeert dat deze resultaten niet zodanig zijn dat in vergelijking daarmee de gevolgen van het toepassen van de wettelijke bepaling onaanvaardbaar zijn.

Conclusie
Deze casus laat goed zien dat rechtspraak erg casuïstisch is en dat een wettekst niet altijd zo duidelijk is als hij lijkt. Waar de rechtbank mijns inziens tot een heel menselijk oordeel komt, komt het hof tot een juridisch correct oordeel. Voor het oordeel van de rechtbank valt mijns inziens echter ook het nodige te zeggen en het steunt duidelijk op de feiten en omstandigheden. Het hof ziet hier waarschijnlijk een mogelijkheid om duidelijkheid te scheppen over bepaalde juridisch relevante onderwerpen, zoals de toepasbaarheid van de redelijkheid en billijkheid in het erfrecht en de concrete toepassing daarvan. Het hof grijpt deze kans en komt tot een juridisch begrijpelijk oordeel.